Twee eeuwen geleden, dus aan het begin van de 19e eeuw, vonden er grote veranderingen plaats in de Hervormde Kerk van Nederland. De kerk was sinds de 17e eeuw georganiseerd volgens de Dordtse Kerkorde; hierbij hadden de ouderlingen (de presbyters) de belangrijkste plaats in de regering van de kerk. In 1816 werd deze presbyteriale kerkorde onder leiding van Koning Willem I afgeschaft, en vervangen door een synodaal bestuur, waardoor de plaatselijke gemeente onmondig werd gemaakt. Dit werd geregeld in het Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk. De kerk werd zo een soort centraal bestuurde vereniging met de koning als opperkerkvoogd. De wereldlijke overheid kreeg zo grote zeggenschap over kerkelijke zaken.
Het ergste was, dat de belijdenis ontkracht werd. Door het Algemeen Reglement konden nu dwaalleraars niet meer van de kansel geweerd worden: leertucht werd in de praktijk onmogelijk. In feite werd hiermee de binding aan de gereformeerde belijdenis losgelaten.
Hiertegen kwam in de kerk veel verzet, maar dit mocht niet baten. Besluiten van de synode laten ons zien dat predikanten die wilden preken volgens de “oude” gereformeerde leer vaak de mond werd gesnoerd; men weigerde die leer als gezaghebbend te verklaren. De kerk was daarmee in haar wezen aangetast.
Veel mensen vonden in de kerk geen geestelijk voedsel meer; men ging de oude schrijvers lezen, en kwam bijeen in zgn. gezelschappen, waar over Gods werk in het persoonlijk leven gesproken werd. Sommige van deze gezelschappen scheidden zich af van de Nederlandsche Hervormde Kerk en keerden terug naar de Gereformeerde Kerk van vóór 1816.
Dit alles kwam in een stroomversnelling in het jaar 1834, het jaar van de Afscheiding. In Ulrum kwam de jonge predikant Hendrik de Cock tot bekering; na diepgaand onderzoek van de belijdenisgeschriften, de Institutie van Calvijn en vooral Gods Woord, kwam er een grote ommezwaai: hij bracht voortaan een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Deze verandering, en ook het dopen van kinderen uit naburige gemeenten, brachten hem in een conflict met het kerkelijk bestuur, wat er toe leidde dat hij in 1834 werd afgezet als predikant. Toen een bevriende predikant van ds. De Cock, ds. H.P. Scholte, verboden werd in Ulrum voor te gaan, besloot de kerkenraad van Ulrum op 14 oktober 1834 zich af te scheiden. Er ontstond een breuk met de Hervormde Kerk: de Afscheiding was een feit.
Dit leidde tot een golf van afscheidingen in het hele land; in 1835 zijn er al 80 afgescheiden gemeenten.
De Synode van de Hervormde Kerk accepteert dit niet, en verzoekt de Koning om maatregelen te nemen: bijeenkomsten werden uitééngedreven, en zware boetes opgelegd. Ds. De Cock belandde zelfs enkele maanden in de gevangenis.
Als men een zelfstandige gemeente wilde vormen, moest aan verschillende voorwaarden worden voldaan, zoals het opgeven van het recht om de naam “gereformeerd” te dragen. Gemeenten die deze erkenning verkregen noemden zich Christelijke Afgescheiden Gemeente; zij die dit weigerden noemden zich ‘Gereformeerde Gemeenten onder het kruis’ of Kruisgezinden.
Er tekenden zich dus binnen korte tijd twee groepen af: de Kruisgezinden en de Afgescheidenen. Ondanks de genoemde verschillen (o.a. het aanvragen van erkenning door de overheid, en ook het vasthouden aan de Dordtse Kerkorde) vonden Kruisgezinden en Afgescheidenen elkaar toch in 1869 in de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Drie Kruisgezinde gemeenten gingen hierin echter niet mee, te weten Lisse, Enkhuizen en Tricht. Het aantal van deze “Kruisgemeenten” groeide gestaag, en in 1907 zien we deze gemeenten samen met de Ledeboeriaanse gemeenten een nieuw kerkverband vormen: de Gereformeerde Gemeenten, het kerkverband waartoe ook onze gemeente in Moerkapelle behoort.
Ds. Ledeboer (1808-1863) uit Benthuizen (vlak bij Moerkapelle) kon zich, evenals ds. De Cock, niet vinden in de reglementenbundel van de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij werd in 1840 afgezet, nadat hij die bundel in de tuin van zijn pastorie had begraven.
Na de dood van ds. Ledeboer bleven de meeste Ledeboeriaanse gemeenten trouw aan ds. Van Dijke (hij was door ds. Ledeboer tot predikant bevestigd); door middel van het werk van één van zijn volgelingen, de oefenaar Jan Vader, ontstonden er in Zeeland contacten met de Kruisgemeenten. Vooral door toedoen van ds. G.H. Kersten resulteerde een en ander in 1907 in het ontstaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika.
Van ds. G.H. Kersten is veel invloed uitgegaan binnen de Gereformeerde Gemeenten; al op 23-jarige leeftijd werd hij bevestigd tot predikant.
Allereerst ging er veel leiding van hem uit bij de vereniging van Kruisgemeenten en Ledeboeriaanse gemeenten in 1907.
In de tweede plaats dient zijn inzet voor een Theologische School te worden genoemd. De weerstand, die er in veel gemeenten bleek te bestaan tegen de zogenaamde "fabrieksdominees" wist hij te overwinnen: de Theologische School werd in 1927 te Rotterdam opgericht. Noemenswaard is ook het tweedelig standaardwerk De Gereformeerde Dogmatiek, die in 1950 werd uitgegeven.
Daarnaast kreeg hij in bekendheid vanwege zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer. De Staatkundig Gereformeerde Partij werd in 1922 door hem opgericht.
Naast dit alles mag niet onvermeld blijven zijn grote inzet voor het onderwijs en de oprichting van eigen scholen.
De gemeenten worden gediend door ongeveer 55 predikanten.
Voor de inrichting van het kerkelijk leven houdt de Gereformeerde Gemeenten zich aan de Dordtse kerkorde (DKO) zoals die tot ons is gekomen van de bekende Dordtse Synode (1618-1619). De artikelen van deze kerkorde bevatten allerlei bepalingen die door de gezamenlijke gemeenten zijn vastgesteld om een goede gang van zaken in het kerkelijk leven te bevorderen. Daarbij geldt dat binnen het verband van de Gereformeerde Gemeenten veel waarde gehecht wordt aan de autonomie van de plaatselijke gemeente.
De Ger. Gemeenten bestaat uit ongeveer 160 plaatselijke gemeenten (waarvan één in Carterton, Nieuw Zeeland, en één in Randburg, Zuid-Afrika), verdeeld over 12 classes, en 4 particuliere synoden, die eens per jaar bijeenkomen. De generale synode vergadert eenmaal per drie jaar.
Ook als een synode niet in zitting bijeen is, moet het gemeenschappelijk verwoorde beleid vorm gegeven worden; hiertoe zijn Deputaatschappen ingesteld voor een specifiek beleidsterrein, zoals b.v. Curatorium en Theologische School, Kerkrecht, de Saambinder, Bonden en Verenigingen, Hoge Overheid, Buitenlandse Kerken, Zending, Evangelisatie, Studerenden, Bijbelverspreiding, Godsdienstonderwijs, Diaconale en Maatschappelijke zorg en Hulpverlening in Bijzondere Noden.
De Gereformeerde Gemeenten hebben een correspondentieband met gemeenten in Noord-Amerika; het betreft 24 gemeenten in de Verenigde Staten en Canada. Men kan elkaars predikanten beroepen, en erkent elkaars attestaties (overschrijving van de ene naar de andere gemeente).
Met twee kerken, die ontstaan zijn uit het zendingswerk van de Gereformeerde Gemeenten, wordt een ruimere correspondentieband onderhouden. Het zijn de NRC (Nigeria Reformed Church) in Nigeria en de GJPI (Gereja Jemaat Protestan di Irian Jaya) in Indonesië.